Westyman goes west – een grote 8 door Californië, Utah en Nevada

IMG_20160310_0016
Geruilde T3 Vanagon Westfalia bij de benzinepomp van Panamint Springs, Death Valley National Park, 1999

In 1999 kon ik een Vanagon (een Amerikaanse Volkswagen T3-bus) lenen voor een fantastische camperreis door het westen van de Verenigde Staten. We hadden het voordeel dat we al in het westen konden beginnen, en niet (zoals mijn vorige reis) dat waanzinnige eind vanaf Indiana hoefden te rijden. Toch hebben we in drie weken weer een enorme afstand afgelegd: ongeveer 5000 km, zo’n beetje van Amsterdam naar Gibraltar en terug. We waren er eind april/begin mei, maar het was in de woestijn rond Las Vegas toch al best heet, zo zonder airco. In de buurt van de Grand Canyon was het juist prima (soms zelfs aan de koude kant) omdat het Coloradoplateau op zo’n 2000 m hoogte ligt. En de gekke omweg tussen D en E moesten we maken omdat de oostelijke toegangsweg naar Yosemite (de Tiogapas, 3000 m) vaak pas in juni sneeuwvrij is.

Omdat ik nu inmiddels m’n lesje had geleerd wat betreft overnachtingen, had ik deze keer in ieder geval twee overnachtingen per park gepland, zodat we tijd over zouden hebben om er ook wat te zien en doen.

Vanagon at Circus Circus campground
De tweede nacht – op de camping achter Circus Circus aan de Strip van Las Vegas
Die geleende bus was trouwens een mooi verhaal. Ik had toen zelf al twee jaar een Westfalia Joker uit 1984 (een 1.6D) en was op internet lid van de Vanagon mailing list geworden, die trouwens nog steeds bestaat. Zo’n lijst is eigenlijk een voorloper van internetforums en facebookpagina’s, en wordt voor hetzelfde gebruikt: technische vragen bijvoorbeeld, of zoektochten naar onderdelen en reisverhalen. Ik had eerst naar de mogelijkheid gekeken m’n Joker naar Amerika te verschepen maar kwam toen op een beter idee. Ik plaatste een oproepje of er soms Amerikanen waren die tot een ‘busjesruil’ met gesloten beurzen bereid waren – ik zou dan bijv. drie weken met hun bus in de VS rondreizen, en zij mochten dan eenzelfde periode van de mijne gebruikmaken. Doordat je geen camper hoeft te huren bespaar je in feite de helft op je reiskosten.
Ik kreeg antwoord van Tom Hanlon uit Palm Springs, Californië (hij is helaas in 2003 al overleden). Hij vond het een prima plan. Hij was sinds een paar jaar met vervroegd pensioen, had veel gereisd en reed met zijn echtgenote Aura Nell met zijn Westfalia de hele VS door om met hun teckels zijn dochters en kleinkinderen te bezoeken. Ze wilden altijd nog eens naar Europa maar zagen tegen de kosten op. Op deze manier kwam het voor ons allebei prima uit.

Bernard, Aura Nell, Tom en Robin (Westyman) bij de overdracht van de Vanagon vlakbij LAX
Bernard, Aura Nell, Tom en Robin (Westyman) bij de overdracht van de Vanagon op het parkeerterrein van een Kentucky Fried Chicken vlakbij LAX
We spraken af dat het beter was als we niet gelijktijdig, maar na elkaar zouden reizen – ik in april/mei, de Amerikanen in juni van dat jaar. Mijn schoolvriend en beste kameraad Bernard was meteen te porren voor het plan en zo vlogen we per KLM naar Los Angeles. Nadat we vlakbij het vliegveld het busje van Tom en Aura Nell overnamen konden we op pad. Eerst natuurlijk naar een enorme supermarkt, en daarna zo snel mogelijk Los Angeles uit, de natuur in. We vonden in het San Bernardino National Forest een soort Staatsbosbeheercamping waar we onze jetlag konden uitslapen.

Circus Circus - het enige hotel van Las Vegas met een eigen camping
Circus Circus – het enige hotel van Las Vegas met een eigen camping

Las Vegas

De volgende dag reden we naar Las Vegas. De camping achter het Circus Circus hotel en casino bestaat nog steeds. Hij is aan de prijs (vanaf $50 per nacht) maar dat geldt in Amerika eigenlijk voor alle commerciële campings, en de locatie is perfect. Je kunt (als het heet is of je lui bent) met een shuttlebusje van de camping naar de Strip, en op de Strip heb je weer andere gratis shuttlebusjes.

De wereldberoemde Strip van Las Vegas - ook een belevenis als je geen gokker bent!
De wereldberoemde Strip van Las Vegas – ook een belevenis als je geen gokker bent!
Las Vegas moet je echt gezien hebben. Ik ben natuurliefhebber en een echte kampeerder en houd helemaal niet van gokken. Toch vind ik Las Vegas elke keer weer geweldig. Gewoon om je te vergapen aan hoe bizar de mensheid is. En het contrast met de wildernis van de nationale parken kan ook niet groter. (Las Vegas is overigens een perfect beginpunt voor een reis langs de beroemde nationale parken Grand Canyon, Bryce, Zion en eventueel Death Valley, omdat je niet de lange aanreis vanuit Californië hoeft te maken.)

De Hoover Dam, een stuwdam in de Colorado, werd gebouwd in de crisisjaren dertig.
De Hoover Dam, een stuwdam in de Coloradorivier, werd gebouwd tijdens de depressie van de jaren dertig.

Grand Canyon National Park

Na Las Vegas reden we via de Hoover Dam naar de zuidrand van de Grand Canyon. De camping daar had ik op tijd gereserveerd, maar voor een bed in Phantom Ranch waren we al te laat. Phantom Ranch is de herberg helemaal onderin de Canyon, aan de Coloradorivier. Om er te komen moet je 1600 hoogtemeters afdalen, over een redelijk goed begaanbaar pad dat je deelt met muilezelcolonnes.

Reisgenoot Bernard aan het begin van de afdaling naar Phantom Ranch
Reisgenoot Bernard aan het begin van de afdaling naar Phantom Ranch
Om weer aan de rand van de Canyon te komen moet je weer 1600 meter klimmen, wat twee keer zo langzaam gaat als afdalen. Heen en terug lukt je (als normale sterveling) niet in één dag, en dus moet je beneden in de canyon overnachten. Daar moet je een vergunning voor hebben, die je eigenlijk lang van te voren moet aanvragen. Gelukkig konden we bij het Backcountry Office vanwege een annulering nog een vergunning en slaapplaats voor de Bright Angel Campground krijgen. Dat is de primitieve camping die beneden aan de rivier ligt, vlakbij de herberg. We hadden geen tentkampeerspullen bij ons maar hebben het hoogstnodige (matjes en een soort wegwerptent) gekocht bij de outdoorwinkel in Grand Canyon Village.

De Canyon, ergens vanaf de South Kaibab trail.
De Canyon, ergens vanaf de South Kaibab trail.
De afdaling ging, zoals je kunt verwachten, heel goed. We waren bijtijds vertrokken en  kwamen aan het begin van de middag al bij Bright Angel campground aan. Veel is er, behalve een spectaculaire hangbrug over de rivier uit de jaren dertig, eigenlijk niet te zien. Hoe dieper je in de canyon komt, hoe beperkter het uitzicht namelijk wordt. ’s Avonds hebben we genoten van een simpele maaltijd en een paar heel dure Budweisers bij Phantom Ranch. Het is allemaal zo duur omdat de complete bevoorrading van de ranch per muilezel gebeurt. Elk biertje dat je drinkt, elke Snickers die je eet, wordt in een dag sjokken van de rand van de Grand Canyon naar beneden gebracht. En die rand zelf ligt natuurlijk ook al best ver van de bewoonde wereld.

Alweer op weg naar boven, langs de Bright Angel trail.
Alweer op weg naar boven, langs de Bright Angel trail.
De volgende ochtend stonden we als brave wandelaars voor dag en dauw op. De klim ging langzaam maar gestaag, en aan het eind van de middag waren we weer bovenaan de rand van de Grand Canyon. De laatste tweehonderd hoogtemeters liepen we door de sneeuw. Die dreigende wolkenlucht hing er dus blijkbaar niet voor niets, en op 2000 m boven zeeniveau moet je begin mei natuurlijk niet raar opkijken van een sneeuwbuitje. Toch baalden we, want we waren behoorlijk moe en koud, en onze Westy had geen standkachel. We zijn toen maar gaan rijden, naar het oosten toe, waar het Colorado-plateau langzaam afdaalt naar een iets schappelijker hoogte.

Onderweg naar Navajo Crossing, Arizona
Onderweg naar Navajo Crossing, Arizona
Dan wordt het dus vanzelf een tikje warmer en bovendien hadden we een watergekoelde Vanagon waardoor het in de cabine al snel lekker warm werd. Via het Navajo-Indianenreservaat aan de US Highway 89 kwamen we bij Navajo Crossing, één van de weinige punten waar je gemakkelijk de Coloradorivier kunt oversteken. (Het was de derde keer dat we de rivier tegenkwamen: eerst bij de Hoover Dam, daarna bij Phantom Ranch, en dus nu bij Purple Canyon).

De National Park Service – “America’s Best Idea”

Marble Canyon, de kloof van de Colorado bij Navajo Crossing
Marble Canyon, de kloof van de Colorado bij Navajo Crossing
De Amerikaanse schrijver Wallace Stegner noemde de National Park Service, die in 2016 zijn honderdjarig bestaan viert, ooit “America’s best idea”. Als je kampeert in die nationale parken kom je in een andere wereld, een ideale wereld, eigenlijk. Wat maakt het er nou zo heerlijk? Het antwoord daarop ligt aan de ene kant voor de hand, aan de andere kant moet ik er iets dieper voor graven. Natuurlijk in de eerste plaats de prachtige en in de meeste parken unieke natuur. De meer dan een mijl diepe kloof van de Grand Canyon met zijn prachtig gekleurde rotslagen, de ijle roodstenen bogen boven het woestijnzand van Arches, de grillige hoodoo-rotstorens in Bryce – fenomenen die je nergens anders op aarde terugvindt. Maar dat is niet het enige antwoord, en ook geen verklaring waarom de parken zo blijven trekken dat ik bijvoorbeeld al drie keer in Bryce ben geweest, en vier keer bij (en twee keer beneden in) de Grand Canyon.

De wereld van de National Park Service heeft iets onbezorgds, ouderwets, veiligs en vertrouwds. De parken zijn allemaal anders, maar de campings lijken op elkaar. De kampeerplekken zijn ruim, niet te ver van maar ook niet te dichtbij de buren, en hebben altijd een  vuurkuil en een picnictafel. De gebouwen in de parken (de Rangers’ Offices, winkeltjes, en de hotels) zijn bijna altijd gebouwd in een stijl die National Park Rustic heet – met gebruik van natuurlijke materialen en eenvoudige vormen, soms een beetje Flintstone-achtig. Dat alles geeft de parken een Jonge Woudloper-achtige sfeer. Dat klopt ook wel, want de vormgeving van de parken werd bepaald in de jaren twintig en dertig, de tijd waarin Carl Barks actief was, de tekenaar uit de Disney-studio’s die de wereld rond Donald Duck vormgaf.

Vanagon "Chester W. Nimitz" on US 89A, near Kanab, UT, 1999
Op weg naar Kanab, Utah

Zion National Park

Na Grand Canyon National Park volgde een lange rit door de woestijn, om de Grand Canyon heen, want we wilden naar Zion, ook omdat ik dat park op m’n eerdere reis in 1990 had overgeslagen.

IMG_20160310_0012
Wherever you go… Kanab, Utah
Het verschil tussen Zion en de min of meer nabijgelegen canyons (Grand Canyon en Bryce Canyon) is dat je in Zion National Park onderin de kloof verblijft. De andere twee parken benader je van de bovenrand. Als je bij Bryce of de Grand Canyon de kloof zelf inwilt, zul je moeten wandelen. Maar bij Zion dus niet: daar liggen de wegen, campings en gebouwen in het dal van de Virgin River. Omdat je verblijfplaats in Zion veel lager ligt  dan in de andere parken is het er ook een stuk warmer, maar dat is in het vroege voorjaar juist een voordeel. Je kunt in Zion wandelingen maken in de vallei en naar uitzichtpunten hoog tegen de rand van de canyon, maar je kunt ook verder de kloof van de Virgin River in – canyoning dus. Dat hebben we op de tweede dag van ons bezoek gedaan.

 

IMG_20160310_0013
Aan het eind van de middag verdwijnt de zon in Zion National Park achter de rotsen.

IMG_20160310_0014
Canyoning in de Virgin River in Zion
Met dat canyoning is het trouwens wel oppassen geblazen (zoals natuurlijk met de meeste activiteiten in de wildernis). Je moet sowieso niet bang zijn voor een nat pak, want hele stukken van het pad moet je, afhankelijk van de waterstand, door de rivier waden. Maar het grootste gevaar zijn de ‘flash floods’. Stel dat er 100 km stroomopwaarts een onweersbui losbarst met flink wat regen. Dat water vloeit allemaal af naar één rivier, in dit geval de Virgin, die zich op sommige plekken door een heel nauw dal perst. Als je niet weet dat het water eraan komt word je overrompeld en word je meegesleurd. Daarom moet je (eigenlijk bij alle activiteiten behalve de meest eenvoudige wandelingen) van te voren advies vragen over de omstandigheden bij het Visitor Centre.

 

Death Valley National Park

Vanagon, Death Valley 1999
Twenty Mule Team Canyon in Death Valley
Na Zion kwamen we op weg naar Death Valley weer door de buitenwijken van Las Vegas, maar konden de verleiding weerstaan. Hoewel we met een vijftien jaar oude bus reden, waarvan het type nou ook niet echt bekendstaat om z’n betrouwbaarheid, durfden we Death Valley zo vroeg in het voorjaar nog wel aan. In de zomer kan het daar boven de 50 graden worden maar zo erg was het in mei nog niet. Het was een heel vreemd idee om zo ver onder zeeniveau te zijn en ook de rare gesteenten en zoutvlaktes gaven een tikje ‘unheimisch’ gevoel. We hebben de Twenty Mule Team Canyon-weg gereden, een onverharde lus die je door een wel heel onherbergzaam stuk van Death Valley voert. Dat had dus met een huurcamper nooit gekund: ten eerste mag je daar meestal Death Valley niet mee in, en ten tweede mogen ze ook al niet op onverhard.

IMG_20160310_0015
Parkeerterrein van Zabriskie Point, een uitzichtpunt in Death Valley.

Yosemite National Park

Vanuit Death Valley was het een hele klim om bij Highway 395 te komen, de noord-zuidverbinding aan de oostkant van de Sierra Nevada, maar het lukte met een loeiende ventilator. De volgende stop in ons reisplan was Yosemite National Park. In 1990 had ik met m’n ouders nog de Tioga Pass gereden naar de oostelijke toegang van dat park, die op zo’n 3000m hoogte ligt. (Tip: open nooit de spoelklep van het chemisch toilet van je camper op een pas van 3000 m als hij voor het laatst op zeeniveau open is geweest!). Maar begin mei ligt daar meestal nog veel sneeuw, en we moesten dus via Bakersfield, om de zuidelijke uitlopers van de Sierra heen, om bij Yosemite te komen.

IMG_20160310_0017
Bridalveil Fall, Yosemite National Park
Toen dat eenmaal gelukt was hebben we ook genoten van de twee nachten die we daar gereserveerd hadden. Maar dat was, zoals ook al eerder bleek, voor veel parken eigenlijk te weinig. Je komt ’s middags aan, gaat naar het visitor centre en vraagt welke wandelingen aan te raden zijn. Die middag kun je dan nog net een kleine wandeling naar een hoogtepunt maken (zoals bijvoorbeeld naar de beroemde Bridalveil Fall, hiernaast), en de volgende dag doe je nog een wandeling. Ondertussen hoor je van mensen die je tegenkomt op de trails over nog weer andere mooie tochten, en net als je de smaak van zo’n park te pakken hebt moet je al weer weg. En in een populair park als Yosemite of de andere grote namen moet je dan ook echt weg, want je kampeerplek is alweer gereserveerd voor de volgende liefhebber.

IMG_20160310_0018
Half Dome, Yosemite.
Zo hadden we op onze derde dag onze zinnen gezet op de wandeling naar Half Dome. Dat viel nog niet mee. Het is toch al een hele lange tocht (de foto hiernaast is genomen op ongeveer één derde van de klim naar de rotspunt zelf) en zo vroeg in het jaar kom je ook nog door flink wat sneeuwvelden heen. Uiteindelijk bleken bij de kale rots zelf de klimkettingen nog niet gespannen te zijn, en maar één van ons tweeën durfde de klim de laatste vijftig meter naar de top aan (en ik was het niet!). Ik moet het dus net als u doen met de foto die reisgenoot Bernard maakte van de top, met uitzicht over Yosemite Valley.

 

 

 

 

IMG_20160310_0019
Yosemite Valley vanaf de top van de Half Dome.

San Francisco

IMG_20160310_0020
De beroemde Golden Gate-brug, vanaf de Presidio (de oude militaire basis van de stad)

IMG_20160310_0021
Gevangeniseiland Alcatraz (ook een National Park)
Vanuit Yosemite was de volgende stop San Francisco. Een heerlijke stad met veel dingen om te doen en te zien – de krioelende toeristen bij Fisherman’s Wharf, de beklemmende geschiedenis van de gevangenis op Alcatraz, natuurlijk de Golden Gate-brug, het oude militaire district de ‘Presidio’, de hippiebuurt Haight-Ashbury, het Museum of Modern Art en de tai-chi’ers in het Golden Gate Park. Meer dan genoeg voor een paar dagen – maar de volgende keer zou ik het niet met een camper doen. De oude centrale camperplek (een onbebouwd stuk terrein met een drie meter hoog prikkeldraadhek eromheen) uit 1990 was inmiddels gesloten, dus moesten we naar Candlestick RV Park. Dat was niet ideaal, want je zit ver van de stad (er is wel een betaalde shuttlebus) en het is nog duur ook (vanaf $89 per nacht). Als je San Francisco wilt zien kun je dat dus beter aan het begin of aan het eind van je camperreis doen en in een hotel gaan zitten.

Highway 1 en de Pacific Coast

IMG_20160310_0022
Montanas de Oro State Park, Californië. Ook de staatsparken zijn vaak erg de moeite waard.
Vanaf San Francisco volgden we de beroemde Highway 1 naar het zuiden. Langs Monterey, waar John Steinbeck het beroemde boek Cannery Row schreef, en naar het kunstenaarsdorp Carmel. Reisgenoot Bernard is Clint Eastwoodfan en die is daar een poosje burgemeester geweest en schijnt er nog een restaurant te hebben, vandaar. Verder de kust langs tot we op het Montanas de Oro-staatspark terecht konden voor een overnachting. In Los Angeles hebben we nog het Getty Center, een prachtig (en gratis!) museum dat een mooi overzicht van de schilderkunst biedt. Het gebouw zelf is minstens zo spectaculair als de collectie. Het is gebouwd door de architect Richard Meier, die ook het stadhuis van Den Haag tekende. In LA kun je zien hoe zijn werk eruit ziet als hij zich niet aan een strak budget hoeft te houden!

Joshua Tree National Park

IMG_20160310_0028
Joshua Tree National Park
Laatste stop voor het terugbrengen van de VW-bus naar Palm Springs was Joshua Tree. Een park dat midden in de Sonora Desert ligt. Ook hier was het in het voorjaar nog plezierig toeven. Ik had niet gereserveerd en de campings waren vol, maar het voordeel van zo’n klein busje is dat je aan andere kampeerders kunt vragen of je hun kampeerplek mag delen (per plek zijn meestal twee voertuigen toegestaan). Dat was met een grote camper niet gelukt!

Het weerzien met Tom en Aura Nell in hun huis in Palm Springs was ontzettend leuk. Ik mocht nog een nachtje blijven logeren, kon lekker zwemmen in hun zwembad, en leerde weer meer over het Amerikaanse dagelijks leven dan in drie weken rondreizen als toerist. Dat was misschien nog wel de belangrijkste ervaring van dit busjesruilproject: net als bij huizenruil is het belangrijk dat het klikt tussen de twee ruilpartners. Je leent elkaar één van je kostbaarste eigendommen uit en je moet dus echt een beetje investeren in je relatie met elkaar. Als dat lukt heb je voor relatief weinig geld de vakantie van je leven – het beste bewijs daarvoor is dat ik dit verhaal na zeventien jaar nog zo uit m’n hoofd kon opschrijven. Commentaar, vragen en ervaringen graag in de comments!

Alle foto’s: Robin Oomkes, Canonet 28, Fujicolor Reala.