Westyman goes west – van Indiana naar LA

a5kep5

Deze Lindy op Chevroletbasis lijkt op de camper die we in 1990 mochten lenen

Kamperen en wandelen in de nationale parken in het westen van de Verenigde Staten is voor mij het complete vakantiegeluk. In de afgelopen ruim vijfentwintig jaar heb ik dat inmiddels vier keer kunnen doen.  In 1990 met mijn ouders, in een van familie geleende Chevy, in 1999 en 2001 met vrienden, ook in geleende campers (een Vanagon Westy en een Ford), en in 2014 met echtgenote en kinderen met een gehuurde RV (weer een Ford). Van de eerste reis kan ik geen foto’s meer vinden, maar hierbij toch een korte reisbeschrijving.

Die eerste reis, in 1990, was minimaal 5600 km lang. V an Indianapolis naar de westkust, via Rocky Mountain National Park, Salt Lake City, Bryce Canyon, Grand Canyon (noordzijde), Las Vegas, Yosemite National Park, San Francisco, Highway 1 langs de kust naar Los Angeles en Disneyland in Anaheim. Het is een traject dat je ook bijvoorbeeld met een ‘wegbrengspecial’ zou kunnen afleggen, omdat de meeste camperfabrieken ook in Indiana zitten.

Mijn grootouders waren zo Amerika-gek dat ze rond 1980 een Lindy-motorhome hebben aangeschaft. Die stalden ze bij kennissen in Californië, en ze vlogen bijna elk jaar naar Amerika om een reis van een paar maanden met dat ding te maken – ze zijn er bijvoorbeeld ook mee naar Mexico en Canada geweest. Hierboven een plaatje van google van een vergelijkbaar model, niet die van ons. Na hun laatste Amerikareis hebben opa en oma de camper achtergelaten bij mijn oom en tante in Indianapolis, en mijn ouders, zusjes en ik kregen de kans hem weer terug te rijden naar Californië waar hij verkocht zou worden.

IMG_6989
Mijn reisbijbel uit 1990. Kan het niet over m’n hart verkrijgen om hem weg te gooien!

Ik mocht de reis plannen. In de Let’s Go, een voorloper van Lonely Planet, zocht ik op welke nationale parken en steden we wilden bezoeken, keek in de Bos-atlas hoe ver die van elkaar lagen en reserveerde per brief en telefoon de campings die je volgens Let’s Go moest reserveren. Dat werkte eigenlijk heel goed. We hebben veel parken bezocht, hadden daar ook in het hoogseizoen altijd plek, maar hadden daar nauwelijks tijd om iets te zien. Waarom? Ik had maar één nacht per park gepland. En dan kun je hooguit aan het eind van de middag nog een klein stukje een wandelpad oplopen, maar meer zit er niet in. De volgende ochtend moet je dan toch alweer bijtijds weg om de volgende bestemming te halen. Want een in Europa redelijke dagetappe van 300 mijl of 500 km is in Amerika, met zo’n grote camper toch best ver. Hoe dat komt?

 

  • je bent best veel tijd kwijt met het “beheren” van de camper – water tanken, vuil water lozen, eens in de 5 à 600 km 150 liter benzine tanken, boodschappen doen.
  • veel wegen in het westen zijn tweebaans en hebben flinke hoogteverschillen. Je hoort direct aan de camper dat hij dan hard moet werken (de motor zit namelijk tussen de bestuurder en de bijrijder in) en je gaat vanzelf minder hard rijden.
  • door het lawaai en de zijwindgevoeligheid zijn Amerikaanse campers best vermoeiend om te rijden. Het ziet er allemaal superluxe uit maar wie een moderne Europese bestelbus gewend is zal echt even moeten wennen. Het vreemdste vond ik nog dat de superluxe nieuwe Ford-camper die we in 2014 huurden niet echt beter reed (en niet minder verbruikte) dan ik me herinnerde van de Chevy uit 1979.

Toch was het, ondanks de schade (we hebben met de bovenkant van de alkoof tegen de overkapping van een benzinestation aangezeten, en de poeptank, die net voor de achterbumper gemonteerd zat, kapotgereden tegen een laag houten paaltje bij de Grand Canyon) een fantastische reis gehad. Die smaakte naar meer.

Over mijn volgende reis, in 1999, lees je hier.